31-05-2020

De Blanco Baby | Column van een Pleegmoeder

Iedere maand schrijft een pleegmoeder een column voor XONAR, deze maand over 'De Blanco Baby'.

Geertje (39), is illustrator, vormgever, schrijfster én pleegmoeder. Ze schrijft maandelijks een column over haar belevenissen in pleegouderschap.

We zitten in een spaarzaam ingericht kantoortje te wachten. Het is best al warm, achter ons staat gelukkig een raam open. Onze pleegzorgbegeleider is net de gang opgelopen, naar de ontvangsthal, om ze te halen; we gaan eindelijk de ouders van onze pleegzoon ontmoeten. Ik knijp Jeroen even in zijn hand. Zo meteen komen ze door die deur. Die gewone kantoordeur. De ouders van het kindje waar wij zo van houden en dat waarschijnlijk tot zijn 18de bij ons zal blijven wonen.

Als je zelf een kind baart, dan heb je een indicatie over hoe het zal worden, later. Karakter en uiterlijk worden een combinatie van jezelf en je partner. Die evengoed een heel nieuw mens maken, maar toch. Je hebt een bepaalde verwachting. Maar wij weten niets. Een blanco baby.

Natuurlijk weten we wel iets van deze mensen. Waarom de baby er niet kon blijven wonen. Welke problemen er spelen. Het zijn geen leuke dingen, een kind wordt tenslotte niet zomaar uit huis geplaatst. Maar dat is maar een deel van het verhaal. Wie zijn ze écht?

En dus zitten we daar te wachten, in dat lokaaltje. Het duurt langer dan verwacht. “Ik zou eigenlijk nog wel een kopje koffie lusten, maar ik durf nu niet meer te gaan halen”, beken ik aan Jeroen. Hij vliegt de gang al op. “Met suiker!” roep ik hem nog na. Ik heb eigenlijk niet zozeer zin in koffie, maar het is fijn om iets in mijn handen te hebben.

Hij is gelukkig net op tijd terug, verderop horen we gestommel op de gang. Elk moment nu. En dan wandelt de vader binnen, erachteraan komt moeder. Handen geven mogen we niet vanwege corona, dat maakt de situatie nog vreemder dan die al is. Ze gaan aan de andere kant van het lokaaltje zitten, een onoverbrugbare afstand.

De vader! Ik kan mijn ogen niet van hem af houden: daar zit precies onze pleegzoon, maar dan volwassen. Alleen zijn neusje, dat heeft hij duidelijk van zijn mama. Het is zo verwarrend, ze lijken zo op diegene van wie ik hou, maar het zijn vreemden.

De vader is joviaal, als hij al wrok koestert laat hij het niet merken. Moeder is in eerste instantie teruggetrokken. Maar als ik wegkijk merk ik toch dat ze me observeert. Gelukkig lukt het de pleegzorgbegeleider om een gesprek op gang te helpen, daarin aanzienlijk geholpen door Jeroen, die luchtig kletst over alles wat hem te binnen schiet. We praten over hun zoon, vertellen dat hij het goed heeft bij ons, dat ze zich geen zorgen hoeven te maken. Hij zich ontwikkelt zich prima en het is zo’n lieve baby.

Even zijn we alle vier trots. Even is het ongedwongen gezellig.

Maar dan raken we toch weer de kern van het verhaal. Hun zoon mag niet thuis opgroeien. De sfeer dreigt kil te worden, maar de begeleider vangt de verwijten handig op. We ronden nog goed af, wensen elkaar gezondheid toe in deze corona ellende. En dan gaan ze.

Wij gaan ook naar huis, naar de buurvrouw die zolang op de kleine gepast heeft. Ik neem hem in mijn armen en zie voor het eerst niet meer die blanco baby, maar zijn vader en zijn moeder in dat lieve gezichtje. Maar het is goed. Zijn ouders zijn een deel van hem. Net zoals wij een deel van hem gaan vormen. En wat hij er verder mee doet, dat mag hij zelf weten.