
Regelmatig schrijft een pleegouder een column. Deze keer is het de beurt aan Marouschka.
‘Twee mama’s’
Rouscha. Dat was de eerste naam die ik kreeg van onze kleine meid. Maar al snel – na twee weken vakantie samen met onze party of five – noemde ze me ‘mama’.
Eerlijk? Daar heb ik best mee geworsteld. Want voorafgaand aan (en natuurlijk ook tijdens) ons pleegzorgavontuur sprak ik met een leger aan professionals én andere pleegouders (die wat mij betreft vaak net zo goed de titel ‘professional’ verdienen). Allemaal met hun eigen visie op wat ‘goed’ is. En ik? Ik maakte braaf aantekeningen in mijn hoofd alsof ik examen moest doen.
Waardevol? Absoluut. Verwarrend? Ook!
Als je net als ik een denker bent, met haar eigen lat op olympische hoogte, kunnen al deze inzichten je ook flink aan het twijfelen brengen. Moest ze me wel ‘mama’ noemen? Want ik bén haar moeder niet. Maar ze groeit wél bij ons op. Gunnen we haar dan niet juist ook het gevoel van een mama, gewoon in huis?
Onze twee pubers noemen me ‘mama’ (of ma-hammm) dat is dus wat zij dagelijks hoort. Maar zij hééft al een mama. Doe ik háár tekort als ik die plek inneem, al is het maar in naam?
Wat is goed, en voor wie?
Op een gegeven moment besloot ik het maar los te laten. Niet alles kapot te denken, maar te laten ontstaan wat er wil ontstaan…
En dus werd ik ‘mama’ van een kind dat ik niet heb gedragen. Ik kan niet goed uitleggen hoe mooi en hartverscheurend ik dat tegelijkertijd vind.
Haar biologische moeder? Zij zei tegen mij dat het oké is! Zij vindt het oké dat ze mij als mama ziet. Het is oké dat ze mij mama noemt. Het is oké is dat ze twéé mama’s heeft.
En zij? Onze kleine meid? Voor haar is het heel simpel: als wij het gewoon vinden, is het dat voor haar ook. Beiden mogen er zijn, van haar en van ons.
Dus geniet zij van het hebben van twee mama’s… twee… en geen van beiden die weet waar ze haar knuffelkonijn heeft gelaten.